Terug naar het overzicht

Inkomsten van roerende goederen en kapitalen

Vanaf aj. 2005 wordt iedere echtgenoot of wettelijk samenwonende belast op de roerende inkomsten die hem/haar eigen zijn en op de helft van de andere roerende inkomsten. Ook heeft iedere echtgenoot of wettelijk samenwonende recht op de vrijstellingen (zie 2.1.1.4. punt b.) zodat in concreto de vrijstellingen verdubbeld worden. Inkomsten van roerende goederen en kapitalen die worden gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van die inkomsten, zijn in het kader van de personenbelasting - maar niet van de voorheffingen - beroepsinkomsten (zie ook 2.1.1.8. hierna). Zij worden bijgevolg niet afzonderlijk als inkomsten van roerende goederen en kapitalen onder de belastbare inkomsten van de belastingplichtige worden gebracht. Voor sommige roerende inkomsten is de aangifte verplicht terwijl zij voor andere facultatief is. Moeten niet verplicht worden aangegeven: de dividenden, inkomsten uit kasbons, gelddeposito’s, obligaties en andere vastrentende effecten die bij hun inning worden onderworpen aan de roerende voorheffing. Moeten verplicht worden aangegeven: de inkomsten van buitenlandse oorsprong die rechtstreeks in het buitenland worden geïnd; de inkomsten uit gewone spaarboekjes, de inkomsten van kapitalen die worden aangewend in erkende coöperatieve vennootschappen, de inkomsten betaald of toegekend door erkende vennootschappen met een sociaal oogmerk, die zijn vrijgesteld van roerende voorheffing maar wel zijn onderworpen aan de personenbelasting; de overige inkomsten die niet zijn onderworpen aan de voorheffing zoals inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten en opbrengsten van verhuring, verpachting, gebruik of concessie van roerende goederen en inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen, ander dan hypothecaire obligaties, op in België gelegen onroerende goederen. Roerende inkomsten van buitenlandse oorsprong zijn in beginsel onderworpen aan de gewone belastingregeling. Daaruit volgt dat ze in principe dubbel worden belast: in het land van oorsprong én in België. Om deze dubbele belasting te compenseren heeft men in België (onder bepaalde voorwaarden) recht op de verrekening van de buitenlandse belasting. Dit wil zeggen dat de buitenlandse belasting afgetrokken wordt van de belasting die in België verschuldigd is. Die verrekening gebeurt in principe op forfaitaire wijze. Vandaar dat men spreekt van het "forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting". Dit FBB bedraagt in de regel 15 %. Om het FBB te kunnen verrekenen moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn: de betrokken inkomsten moeten in het buitenland onderworpen geweest zijn aan een personenbelasting, vennootschapsbelasting of belasting niet-inwoners; het FBB is enkel van toepassing op inkomsten uit activa die voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheden in België gebruikt worden; het FBB wordt niet toegekend als de vennootschap-schuldeiser zelf de financiering en het risico van de lening niet heeft gedragen. Dividenden, inkomsten uit kasbons, gelddeposito's, obligaties en andere vastrentende effecten die bij hun inning aan de roerende voorheffing onderworpen zijn, moeten niet worden aangegeven in de jaarlijkse aangifte in de personenbelasting. Tegen uiterlijk 1 januari 2005 moeten de lidstaten hun nationale wetgeving aanpassen aan de Richtlijn 2003/123/EG van 22 december 2003 De moeder-dochterrichtlijn, die voorziet dat winstuitkeringen tussen moeder- en dochtervennootschappen in principe belastingvrij zijn, zal hierdoor gewijzigd worden. De moeder-dochterrichtlijn is van toepassing indien zowel de dochtervennootschap als haar moedervennootschap één van de kwalificerende vennootschapsvormen hebben. Voor België zijn dit de naamloze vennootschap, de commanditaire vennootschap op aandelen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de publiekrechtelijke lichamen die privaatrechtelijk werkzaam zijn. Daar worden nu aan toegevoegd: de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid, de vennootschap onder firma, de gewone commanditaire vennootschap, alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar Belgisch recht en die onder de Belgische vennootschapsbelasting vallen. Om van deze winstvrijstelling te kunnen genieten moet de moedervennootschap een minimale participatie aanhouden. Momenteel bedraagt deze 25 %. Vanaf 2005 zal deze verlaagd worden naar 20 %, 15 % vanaf 2007 en 10 % vanaf 2009. Ook de verrekeningsmethode wordt uitgebreid: momenteel wordt enkel rekening gehouden met de belasting die de uitkerende dochtervennootschap zelf heeft betaald. Volgens de nieuwe richtlijn moet er ook rekening mee worden gehouden dat in sommige gevallen de winst via een keten van kleine dochterondernemingen aan de moedermaatschappij wordt uitgekeerd en moet bijgevolg voortaan ook verrekening worden toegestaan , niet alleen met betrekking tot de belasting die de dochter op de uitgekeerde winst heeft betaald, maar ook met betrekking tot de belasting die enigerlei kleindochteronderneming op die winst heeft betaald. Voorwaarde is evenwel dat bij iedere schakel een vennootschap en haar kleindochteronderneming kunnen beschouwd worden als een dochtervennootschap en moedermaatschappij in de zin van de moeder-dochterrichtlijn